Bescherming van de maker? De regering blijft op twee gedachten hinken

In april werd het langverwachte wetsvoorstel ter aanscherping van het Auteurscontractenrecht door de regering aan de Raad van State gezonden voor advies. Het kabinet sprak in een persbericht mooie woorden: “De creatieve prestaties van makers en uitvoerend kunstenaars worden voortaan wettelijk beter beschermd.” Maar is dat werkelijk zo?

Erik Thijssen

Het persbericht vervolgt: “Door de gewijzigde wet wordt de onderhandelingspositie van makers en uitvoerend kunstenaars (zoals bijvoorbeeld schrijvers, fotografen, componisten, muzikanten en acteurs) versterkt ten opzichte van hun exploitanten (producenten, omroepen en uitgevers). (…) De wet maakt het mogelijk dat makers en uitvoerend kunstenaars over een eerlijke vergoeding voor het geven van een exploitatiebevoegdheid collectief kunnen onderhandelen. De maker of kunstenaar kan een contract opzeggen als de exploitant het werk of de uitvoering niet (meer) publiceert. Een bewijs van een wanprestatie hoeft niet meer aangetoond te worden. (…) Exploitanten die publiek geld ontvangen, kunnen zich voortaan aansluiten bij een geschillencommissie. Als makers een conflict met een exploitant hebben kunnen ze via zo’n commissie op een laagdrempelige manier tot een oplossing komen.”

Twee gedachten
“Het klinkt mooi en het wetsvoorstel bevat zeker een paar verbeteringen,” beaamt Erwin Angad-Gaur (senior adviseur van Ntb/Kunstenbond en directeur van VCTN), “maar het is maar de vraag of ook dit wetsvoorstel ver genoeg gaat. Zeven jaar geleden werd deze wettelijke bescherming ingevoerd en evaluatieonderzoek in opdracht van de regering zelf concludeerde vrij hard dat de wet op diverse gebieden feitelijk ‘een dode letter’ is.”

In het WODC-rapport Evaluatie *Wet Auteurscontractenrecht* werden diverse aanbevelingen tot aanscherping van de bestaande wettelijke bepalingen gedaan. Het evaluatierapport concludeert onder meer dat de geldende wet concreet (nog) weinig verschil maakt, mede omdat makers hun (nieuwe) individuele rechten moeilijk kunnen realiseren, onder meer uit angst voor ‘blacklisting’. Om de onevenwichtigheid in de markt (grote opdrachtgevers en exploitanten tegenover individuele makers) te corrigeren kunnen met name collectieve oplossingen een verschil maken. “En precies daar blijft de regering op twee gedachten hinken,” stelt Angad-Gaur vast. “Hoewel uit onder meer het evaluatierapport blijkt dat zelfregulering niet werkt en marktcorrectie het doel is van het wetsvoorstel, stuurt de regering op enkele essentiële onderdelen, tegen beter weten in, nog altijd op zelfregulering en biedt daarvoor bovendien onvoldoende middelen. Daarmee wordt het doel van de wet waarschijnlijk opnieuw onvoldoende bereikt.”

Online exploitatie
Angad-Gaur wijst als voorbeeld op een eerlijke vergoeding voor online exploitatie. “In Duitsland en België werd inmiddels een collectief vergoedingsrecht voor openbaarmakingen op platforms als YouTube en Facebook in de wet opgenomen. Nederland kiest daar niet voor en stelt merkwaardig genoeg dat dat juridisch niet mogelijk zou zijn. Heel vreemd dat de Duitsers en Belgen dat klaarblijkelijk wel kunnen. Nog merkwaardiger is dat waar de Belgen ook een verplicht collectieve vergoeding voor streamingdiensten in de wet opnamen, ook dat niet door de Nederlandse regering gevolgd wordt. Dit keer niet omdat het niet zou kunnen, maar omdat het, volgens de Memorie van Toelichting (de toelichting op de wet), te zwaar in zou grijpen in de markt. Er moet eerst maar eens geprobeerd worden met collectieve onderhandelingen, dus met zelfregulering, tot resultaten te komen.” Alleen voor filmmakers zet de wet in op een collectieve vergoeding, opnieuw bij voorkeur middels zelfregulering, maar met wettelijk ingrijpen als stok achter de deur. “Het is goed dat de regering zich de positie van filmmakers ten opzichte van Netflix, Disney en andere streamers aantrekt, maar het is niet te begrijpen dat musici, fotografen, schrijvers en journalisten klaarblijkelijk diezelfde steun ten opzichte van Spotify en bijvoorbeeld Storytell niet zouden verdienen. Een aanvullende collectieve vergoeding voor Spotify-exploitatie via Sena zou bijvoorbeeld een enorme stap vooruit zijn. De meeste musici, zeker sessiemusici, ontvangen nu niets of veel te weinig voor online streaming. Het evaluatierapport was glashelder: uitgevers, producenten en zeker de grote online platforms zijn nooit bereid geweest vrijwillig over een collectieve vergoeding te onderhandelen. Ook bij filmwerken is dat duidelijk: de sterkste marktpartij treedt niet in onderhandeling als daartoe de druk ontbreekt. Het is dus mooi dat de regering in zijn persbericht schrijft dat er straks collectief onderhandeld mag worden, maar dat dreigt dan meteen opnieuw ‘een dode letter’ te worden als we niet oppassen.’

Lobby en vervolgtraject
Na de zomer zal het definitieve wetsvoorstel naar verwachting, na advisering door de Raad van State, aan de Tweede Kamer worden gezonden. “Dat is de laatste stap. Hopelijk dat de regering voor dat moment toch nog een paar verbeteringen in het wetsvoorstel aanbrengt. Minimaal een vorm van prikkel voor de grote marktpartijen om aan tafel te komen dus. Anders is lobby bij de Tweede Kamer het laatste redmiddel. Het zou wel heel erg zuur zijn als we straks weer vijf jaar op een evaluatie van de nieuwe wet moeten wachten om bevestigd te krijgen dat er onvoldoende verschil is gemaakt. Praten over fair practice en fair pay is mooi, maar met deze wet kan een werkelijk verschil worden gemaakt. Die kans mag niet blijven liggen.”